Wraking

Op 17 november 2008 deed de Wrakingskamer van het Gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch een belangrijke uitspraak. Zo belangrijk dat ik het gevoel heb dat door die uitspraak opnieuw beroep kan worden gedaan op de rechten van de verdachte die hem worden gegarandeerd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Die uitspraak luidt:

“Maar uit dit ontbreken van iedere motivering ten aanzien van de afwijzing van het in artikel 6 EVRM gestoelde verzoek, kan verzoeker wel grond ontlenen te vrezen dat de Strafkamer niet de onpartijdige Rechter is die artikel 6 EVRM voorschrijft.”

en

Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid die kan voortvloeien uit een niet (afdoende) gemotiveerde beslissing.”

Om die redenen werd dan ook het wrakingsverzoek, dat ik namens cliënt had gedaan, toegewezen.

Wat betekent dit nu in gewone mensentaal. Dit betekent dat als de verdachte beroep doet op zijn grondrechten, de Rechter moet motiveren waarom hij dat recht niet zou hebben.

Ik noem een paar grondrechten

De verdachte heeft recht op:

  • een eerlijk proces (fair trial);
  • het horen van getuigen (fair hearing);
  • een onpartijdige Rechter (impartial judge);
  • afdoening van zijn zaak binnen redelijke termijn;
  • behandeling van zijn zaak in 2 feitelijke instanties (Rechtbank en Gerechtshof).

Het belangrijkste grondrecht is naar mijn oordeel wel het fair trial beginsel, de garantie dat de verdachte een eerlijk proces zal krijgen. Als ik zie hoe in de praktijk de wetgever en jurisprudentie deze rechten hebben uitgehold, dan bekruipt mij het gevoel dat ik eigenlijk al lang in een politiestaat leef, waar elk onderzoek slechts gericht is op de veroordeling van de verdachte. Ook wel veroordelingsstrafrecht genoemd.

Het recht op een afdoen van de zaak binnen redelijke termijn, was aanvankelijk gesteld op 2 jaren. Op dit moment hoor ik getuigen in een zaak die in 1998 is begonnen en nog steeds niet tot een eind is gekomen. Toch is er geen sprake van dat het Openbaar Ministerie niet langer het recht heeft om cliënt te blijven vervolgen. Dat heet niet-ontvankelijkheid. Het gaat zelfs zo ver dat de Hoge Raad heeft bepaald dat niet tot niet ontvankelijkheid kan worden besloten wegens te lange termijn waarbinnen de zaak wordt afgedaan. Met de uitspraak van de Wrakingskamer in Den Bosch kan naar mijn oordeel de verdachte eisen dat de Rechter moet motiveren waarom hij vindt dat de zaak nog steeds binnen redelijke termijn wordt afgedaan. Ik denk niet dat er een Rechter is die dat kan motiveren.

Hetzelfde geldt voor het horen van getuigen. In Amerika wordt door de advocaat een lijst van getuigen ingeleverd bij de Rechtbank en die worden allemaal gehoord, zonder verder commentaar. In Nederland moet de raadsman van de verdachte een brief schrijven aan de Officier van Justitie. De Officier kan die getuigen weigeren. Op de zitting moet de advocaat dan vaak bijna smeken om de getuigen toch te krijgen. Vaak worden getuigen afgewezen en worden er een klein aantal toegewezen. Merkwaardig is dat de Officier van Justitie net zo veel getuigen kan oproepen als hij wil, zonder dat de verdediging daar enige invloed op kan uitoefenen.

Dat is meteen een mooi voorbeeld van het equality of arms (gelijke rechten voor de Officier van Justitie en de verdediging). Van dat verschijnsel equality of arms zijn zoveel voorbeelden te noemen. Ik noem er één. De Officier van Justitie bepaalt wat er in het dossier komt en wat niet. Dat betekent dat ontlastende gegevens vaak buiten het dossier blijven en soms per ongeluk toch in het dossier terecht komen. Ik denk daarbij aan de telefoongesprekken met de advocaten, die vernietigd moeten worden, maar waarvan blijkt dat dit met grote regelmaat niet gebeurt en deze gesprekken worden gebruikt voor de opsporing.

Hoewel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens al lang geleden heeft besloten alle informatie ten voordele en ten nadele van de verdachte in het dossier moet worden gestopt, blijkt in de praktijk dat beginsel op grote schaal te worden geschonden. De Rechter zegt dan als de stukken dan toevallig toch boven water komen, dat thans iedereen over dezelfde stukken beschikt en er derhalve geen sprake is van schending van het recht van de verdachte. Een uiterst merkwaardige uitleg omdat dat recht wel degelijk is geschonden. In de toekomst zal met de uitspraak van de Wrakingskamer in Den Bosch de Rechter moeten motiveren waarom hij vindt dat het op die manier wel in orde is. Dat lijkt me een moeilijke opgave.

Wat mij in de afgelopen 35 jaar dat ik advocaat ben, het meest heeft verontrust is het feit dat steeds als er een uitspraak kwam van het Europese Hof, dat een van bovengenoemde rechten van artikel 6 EVRM door de Rechter in Nederland was geschonden, er prompt wetgeving of jurisprudentie kwam, die die uitspraak van het Europese Hof onderuit haalde.  Kort geleden heeft het Europese Hof beslist dat de advocaat bij de politieverhoren moet zijn. Dat is een recht van de verdachte volgens het Europese Hof. Toch is daar nog geen sprake van en het zou me niet verbazen als op zeer korte termijn een wet wordt gemaakt, die dit recht op een of andere manier toch weer van tafel veegt.

Het meest verontrustende in dit verband is het relatief nieuwe artikel 359a Strafvordering. Daarin wordt eigenlijk aan de Rechter opgedragen het gegarandeerd recht van artikel 6 EVRM buiten werking te stellen. Immers, er kan geen sprake meer zijn van niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – dat is het recht van de Staat om de burger te volgen – doch dat slechts kan worden besloten tot strafvermindering. Die strafvermindering is dan vaak 10 % van de straf die anders zou zijn opgelegd. Dit betekent wel dat de Officier van Justitie zich de meest gruwelijke blunders kan permitteren, zonder dat dit leidt tot niet ontvankelijkheid van de Officier van Justitie.

Ik kan u nauwelijks zeggen hoe verheugd ik ben over de uitspraak van de Wrakingskamer in Den Bosch, die de Rechter nu in de gelegenheid stelt om zijn eigen beslissingen te nemen en die te motiveren. Hij kan naar mijn oordeel met deze uitspraak voorbijgaan aan alle wetgeving en jurisprudentie die hem in zijn taak om de verdachte een eerlijk proces te geven hebben beperkt.

Zoals u weet deelt de Voorzitter van de Rechtbank of van het Gerechtshof bij het begin van de behandeling van de zaak de verdachte mede, dat hij niet tot antwoorden verplicht is en goed op moet letten.

In het vervolg dient naar mijn oordeel de Voorzitter de verdachte te melden dat hij hem een eerlijk proces garandeert in overeenstemming met zijn rechten zoals die zijn geformuleerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Op 14 januari 2009 is de zaak terugverwezen naar de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch.